Van dualisme naar heelheid – via het lichaam

Goed en Kwaad, God en de Duivel, Lichaam en Ziel, Aarde en Hemel  – grote woorden, grote thema’s die in de filosofie en theologie aangeduid worden als dualistisch. Het zijn thema’s waar we in ons dagelijks leven niet zo vaak bij stil staan. Ze lijken misschien zelfs een beetje ouderwets. Toch zit ons leven er vol mee. We kennen licht of donker, ziek of gezond, denken of voelen, zwart of wit. In dat Dualisme, die tweedeling zit niet alleen de tegenstelling maar vaak ook een oordeel: de ene kant is goed, de andere kant is fout.

Dat gaat diep en is al heel oud. Plato is er in de Griekse Oudheid al mee begonnen. Hij maakte onderscheid tussen het tijdelijke, vergankelijke, en daarmee verfoeilijke lichaam en de goede, want waarachtige, eeuwige en onsterfelijke ziel. Om de waarheid van de ziel te leren kennen moet men zich losmaken van het lichaam.

Ook de christelijke traditie kiest voor een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad, tussen geest en lichaam. De bijbel kent vele teksten die dat heel letterlijk zo benoemen, zoals bijvoorbeeld in Galaten 5, 17 – “Wat wij uit ons zelf najagen is in strijd met de Geest” en even later vanaf vers 19 “Het is bekend wat onze eigen wil allemaal teweeg brengt, ontucht, zedeloosheid en losbandigheid, afgoderij en toverij, vijandschap en tweespalt, jaloezie, en woede, gekonkel, geruzie en rivaliteit, afgunst, bras- en slemppartijen, en nog meer van dat soort dingen. ….. Maar de vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing.”

Die overtuiging over goed en fout zit vaak veel dieper in ons verankerd dan we ons realiseren. Wit is goed en zwart is fout, dat gaat diep en ver. Denk bijvoorbeeld aan het poppen experiment in de documentaire van Synny Bergman ”Wit is ook een kleur” waarin heel jonge kinderen al aangeven de witte pop, aardiger, liever en slimmer te vinden dan de zwarte pop.

Egoïsme is fout en altruïsme is goed. Hoe diep dit gaat kun je merken aan hoe moeilijk het is voor veel mensen om de eigen grenzen te leren kennen en bewaken (burn out!).

Onze bijbelse, gemeenschaps-  of familiecultuur kent goede en slecht gevoelens. Laatst maakte ik tijdens een workshop samen met een groepje cursisten een lijstje met wat we niet mogen voelen, de lijst was oneindig en wat vooral opviel, hij was veel langer dan de gevoelens die wél mogen.

Een ander belangrijk en vast herkenbaar onderscheid is dat tussen denken en voelen, ratio versus gevoel of intuïtief. Ratio is goed, helder wetenschappelijk denken, gebaseerd op feiten. De wetenschap behelst de waarheid. We kennen de behoefte of zelfs de noodzaak om alles eens goed op een rijtje te zetten en logisch te overdenken. Gevoel en intuïtie dienen gewantrouwd te worden.  We vertrouwen meer op wijsheid van buiten, van boeken, wetenschappelijk geschoolde leraren of wijze goeroes dan op de wijsheid van binnen, van ons eigen lichaam. En als iemand iets niet wil aannemen noemen we dat weerstand. Ervaart iemand een probleem dan worden vele oplossingen aangedragen en als die allemaal niet passen dan lijkt de probleemhouder niet anders te willen.

Er blijkt veel oude wijn in nieuwe zakken te zitten. Was de opdracht vroeger vooral dat we een goed mens moesten leren zijn, nu is het doel veel meer een gelukkig mens te zijn. We hebben positieve en negatieve gevoelens. Het negatieve, het  ongemakkelijke moet bestreden worden. Negatieve gedachten moeten vervangen worden door positieve. Pijn moet losgelaten worden of op zijn best geaccepteerd worden.  Veel oude ‘moetens’ uit (bijvoorbeeld) de christelijke traditie  zijn vervangen door nieuwe ‘moetens’ in talloze zelfhulpboeken. Accepteren en loslaten zijn nieuwe dogma’s geworden.

De opdracht is dezelfde gebleven: we moeten ons af keren van wat niet goed is, wat slecht is. Dán zullen we gelukkig worden en een goed mens zijn.

Graag wil ik hier een tegengeluid laten horen. Twee Jezuïeten paters, Peter Campbell en Ed McMahon stellen dat het juist dát is wat ons ongelukkig maakt, het afsnijden van wat we niet willen, maar wat wél in ons is. Dit hele dualistische denken, zeggen ‘de paters’ is tegennatuurlijk. Goed en Kwaad zijn verschillende kanten van één medaille. Je kunt lichaam en geest niet scheiden. Als je ze toch scheidt ontstaat er een onnatuurlijke situatie en dat veroorzaakt problemen. Al die problemen van ons niet-oke voelen komen voort uit een afgescheiden zijn van onszelf. Niet alleen onze eigen problemen maar ook de problemen in de wereld worden veroorzaakt doordat we de verbinding met onszelf én met onze omgeving kwijt zijn geraakt. Door weg te lopen voor pijn, voor ‘slechte’ of ‘moeilijke’ gevoelens sluiten we ons af van onszelf en daarmee ook van God.

Als afgescheiden zijn het probleem is dan moet verbinding wel de sleutel zijn tot de oplossing. En dat is ook zo. Niet het dualisme, een of-of denken maar een en-en denken is wat ons verder kan helpen. Lichaam en geest zijn niet te scheiden maar vormen samen een ondeelbaar organisme. Een organisme dat bovendien niet op zichzelf bestaat maar dat in verbinding staat met zijn omgeving. De filosoof Gene Gendlin zegt daarover: “Jouw lichamelijk te ervaren lijf is in feite onderdeel van een gigantisch system, van deze en andere plaatsen, nu en andere tijden, jouzelf en andere mensen, in feite: onderdeel van het gehele universum.”

De paters hebben een praktische beoefening beschreven om die verbinding aan te gaan. Deze is gestoeld op de methodiek Focusing van Gene Gendlin en ze noemen het Bio-Spirituality. Hierin leer je hoe je verbinding kunt maken met dat wat afgesneden is en hoe je je daar op een constructieve manier toe kunt verhouden. Dat begint met te erkennen: “Ja dit is er! Of ik het nu leuk vind of niet, misschien schaam ik me er zelfs wel voor, maar het is er wél.” Vervolgens ga je na hoe dat aanvoelt in jouw lichaam, “ja dat zit daar, ergens diep weg in de buurt van mijn maag.” Je benadert het met mildheid, in combinatie met een soort benieuwdheid –  niet weten wel bereid om het te leren kennen, écht te leren kennen, niet door erover te denken maar door ernaar te luisteren, hoe het is voor dat daar, vanuit zijn of haar eigen gezichtspunt. En ergens in dat proces kan dan zomaar (en het zal gebeuren!) iets van genade voelbaar worden. Er is een soort verzoening, vergeving, begrip voelbaar. Als dat gebeurt kan het leven in ons weer verder stromen, het is alsof er iets geblokkeerd was geraakt en dat nu weer kan stromen.

Als er iets in de weg zit in, iets waar je van baalt, waar je van af zou willen dan is dat een seintje dat de ziel roept. De ziel spreekt tot ons via het lichaam. Er is iets dat afgesneden is. Het klopt op de deur, de paters geven wel de metafoor van een telefoon die rinkelt. Die moet je opnemen, je moet de deur openen, niet ervan weglopen of de deur barricaderen, maar opendoen. De ziel roept. Er is iets daar vanbinnen dat jouw aandacht nodig heeft. Je verbinden met dat wat roept, met dat wat in de weg lijkt te zitten is een stap op weg naar heelheid. Het is overigens niet zo dat je van een totale staat van afgesneden naar een staat van heelheid gaat of moet. Het is het onderweg zijn zelf, de ervaring van de verbinding zelf die heelheid brengt, steeds opnieuw. Dat is ook wat bedoeld wordt met leven in een ritme van genade. Het gebeurt, steeds opnieuw.

De twee paters zeggen dat als we stoppen met wegrennen van wat moeilijk, slecht, ongewild is maar ons ermee verbinden we contact maken met twee essentiële bronnen. Twee bronnen die intercultureel en interreligieus zijn. De eerste is de bron van levensenergie – de stroom die ons leven geeft, ons leven is, die we soms heel concreet kunnen voelen als we in ‘flow’ zijn. De bron die vele namen kent, Chi, Prana, Spiritus Vitalis, Pneuma, Living forward Energy, Life Force, levenskracht of in de christelijke traditie de genade God’s. De tweede bron is die van het weten hoe te leven in vrede, in harmonie, niet alleen met ons zelf maar ook met de wereld om ons heen. Als we ons met onszelf verbonden voelen, zijn we ook verbonden met de wereld om ons heen. Deze twee bronnen kennen is wat bedoeld wordt met ‘openbaring’.

Zelf heb ik dit voor de eerst keer zo duidelijk mogen ervaren in een workshop met “de Paters” toen er van diep binnen in mij een weten opkwam: “wat goed is voor mij is goed voor het geheel” een persoonlijke paradigma shift van diepe betekenis. Een verandering die veel verder gaat dan een inzicht. Het is niet zozeer een verstandelijk weten maar meer een lichamelijk voelen en dát is wat het grote verschil maakt. Nog altijd, hoewel deze ervaring al 20 jaar oud is kan ik hem van binnen voelen. Het brengt ruimte, heling, ontroering, dankbaarheid, het maakt van mij een zachter mens. Het is een ervaring van genade. En dat is wat spiritualiteit is, een ervaring. Een ervaring van verbondenheid tussen het ik en het Grotere Geheel, een ervaring waarin het dualisme opgeheven is.

De bronnen liggen dus niet buiten ons, maar in ons en de weg ernaar toe is via ons lichaam. Ons lichaam is de start daarvan. Dus niet van het lichaam weg maar er juist naar toe. Contact maken met jouw eigen lichaam is contact maken met het Lichaam van Christus, contact maken met het Grotere Geheel.

Ook genade is niet iets dat van buiten af komt, maar binnen in ons te vinden is. Dat betekent niet dat je het af kunt dwingen, dat kan niet, wel kun je de voorwaarden ervoor scheppen.

Dat doe je door je niet langer af te keren van wat je onwelgevallig is, ook niet door jezelf de opdracht te geven dat los te laten, maar door je ermee te verbinden. Niet ervan weg maar juist je er naar toe buigen. Dat is wat leidt tot een leven in een ritme van genade.

Zie ook www.biospiritual.com